(V.l.n.r.) Henk de Jong als dienstplichtig militair, Henk ziet voor het eerst zijn zoon, Henk in Indië, Henk anno 2022..
(V.l.n.r.) Henk de Jong als dienstplichtig militair, Henk ziet voor het eerst zijn zoon, Henk in Indië, Henk anno 2022.. Foto: collage Marianka Peters

'We kwamen in guerilla-oorlog terecht'

gouda • In Gouda wonen meer dan tweehonderd veteranen, die korter of langer geleden huis en haard hebben verlaten om zich ergens in de wereld in te zetten voor vrede en veiligheid. Ze hebben allemaal hun eigen verhaal. Soms zijn deze verhalen bij weinigen bekend, zelfs niet binnen de familie. Met het ‘Veteranennetwerk Gouda' onder voorzitterschap van burgemeester Pieter Verhoeve blikken veteranen uit Gouda terug op hun uitzending.

In deze eerste aflevering gaan de Goudse veteranen Marien Klein en Harry van den Brink in gesprek met de oudste veteraan van Gouda, de 97-jarige Hendrikus de Jong. Wie is deze goedlachse Gouwenaar? Tot grote verrassing, ook voor zijn kinderen, vertelt hij voor het eerst zijn verhaal. "Ik woon sinds 1996 in de Bernhardhof. Eerst samen met mijn vrouw, die toen ziek was. Mijn vrouw en ik zijn in 1946 getrouwd en we kregen twee kinderen, een zoon en een dochter. Mijn vrouw is twintig jaar geleden overleden. Van beroep was ik plateelschilder in Gouda."

Waar en wanneer bent u op uitzending geweest en waarom?

"Ik kwam begin 1946 op als dienstplichtig militair in de Saksen Weimar Kazerne in Arnhem en werd geplaatst bij het derde bataljon van het Garde Regiment Fuseliers Irene (GRPI). Ik hoorde direct dat ik naar Nederlands-Indië moest om daar de vrede te bewaren, zo werd ons verteld. We werden in Arnhem daarvoor opgeleid.

Ik zou voor één jaar gaan, maar dat werd uiteindelijk drie jaar en twee maanden. Mijn vrouw en ik zijn op 22 mei 1946 getrouwd. Dat was omdat ik dan iets meer geld kreeg tijdens mijn uitzending. Al snel bleek dat mijn vrouw zwanger was van onze zoon, hij is nu 75 jaar. Op 16 oktober 1946 vertrok ik vanuit Rotterdam met de boot naar Nederlands-Indië. In november kwamen we aan in Batavia (nu Jakarta). Vervolgens ben ik onder andere in Brudjul, Gadok, Puntjak, Tjiserua en Kratjak geweest."

Hoe was dat om zo weg te gaan?

"Ik vond dat niet leuk en ging alleen omdat het moest. Ik ging ook weg met veel angst. Ik maakte me grote zorgen, want mijn vrouw was in verwachting en zou gaan bevallen. Op 22 december is mijn zoon geboren. Ik kreeg bericht van de aalmoezenier en de kapitein dat ik vader was geworden. Toen werd ik nog voorzichtiger en het bleek ook nog dat we er niet waren om de vrede te bewaren zoals ons verteld was, maar we in een soort van guerrilla-oorlog terecht gekomen waren. Er waren inlanders die als verzetsstrijders tegen ons vochten, maar niet herkenbaar waren."

Wat was uw taak?

"Ik moest als infanterist steeds met de groep op wacht of op patrouille en dat was altijd heel spannend. In het begin schrokken we van alles, we kenden de geluiden van dat land niet. Eén ding heb ik meteen geleerd: ‘Als je op wacht staat, ga dan altijd met je rug tegen de muur staan, dan kunnen ze je nooit van achteren aanvallen'. Je wist nooit wanneer en waarvandaan je zou worden beschoten door de inlandse verzetsstrijders.

Maar als je op patrouille was, liep je over smalle sawadijkjes en was je onbeschermd; je had geen idee wat er kon gebeuren, dat waren heel spannende momenten. Je liep dan soms als verkenner een stuk voor de groep uit. Je keek voortdurend naar de boomtoppen, want daar zaten ze vaak. Ik weet dat ook mijn maten bang waren, we spraken daarover. Maar je bleef angstig.

Ik ben zelf een keer in een vuurgevecht geweest en heb toen ook terug moeten schieten. Er zijn verschillende van mijn kameraden doodgeschoten. Eén keer zelfs drie op één dag, op 25 juli 1947 bij een aanval op onze post. Alle gesneuvelde kameraden zijn met militaire eer in Indonesië begraven. Wij moesten door, je moest wel, je kon geen kant op. Ondertussen hoorden we ook dat de eerste politionele actie van 1947 zou worden gevolgd door een tweede politionele actie in 1948 en we moesten dus langer blijven. Toen die voorbij was, moesten we in 1949 nog lang wachten tot we eindelijk terug konden.

Aan de andere kant waren er ook leuke momenten. Avonden waarop we toneelstukjes deden en even alles konden vergeten. Ik zat vaak in de organisatie, dat gaf afleiding. Later werd me gevraagd om kok te worden. Ik kon heel niet koken, maar ze vertelden me dat ik dan niet meer op patrouille hoefde en heb het toen meteen gedaan. We werden geholpen door lokale jongens die heel goed Indonesisch konden koken. Ik werd toen kok samen met een andere Gouwenaar, Bram van Zomeren. Bram was een goede vriend en is helaas inmiddels overleden."

Hoe was het contact met thuis?

"We schreven elkaar iedere week een brief. Het duurde wel lang voordat de brief er was, want dat moest meestal met de zeepost en soms kon het met het vliegtuig. Leuk waren de pakketten die we soms kregen met lekkere dingen erin van thuis, bijvoorbeeld stroopwafels. Op mijn nachtkastje had ik een foto van mijn vrouw met onze zoon, die ik nog nooit had gezien. Deze foto heb ik nog steeds."

Hoe was uw thuiskomst?

"Ik was dankbaar toen ik Rotterdam weer zag, maar toen ik mijn vrouw voor het eerst met die kleine zag brak ik. Nazorg kende Defensie niet. Ik heb altijd gedacht en denk dat nog steeds: ‘Waarom? Al die doden en waarom? Wat was het nut van dit alles?'

Ik heb geprobeerd om wat van mijn leven te maken. Naast mijn werk heb ik bijvoorbeeld veel gedaan voor het voetballen in Gouda. Daarnaast organiseer ik jaren activiteiten binnen de Bernhardhof. Ik heb daarvoor de Goudse vrijwilligerspenning gekregen."

Reageren? mail naar de redactie: redactie.goudsepost@kmp.nl